Buitenhuizen

Luxe leven langs de Vecht

De Gouden Eeuw bracht veel economische voorspoed, al was de Republiek gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw in oorlog. Vooral veel Amsterdammers profiteerden van de handel. In navolging van de Italianen bouwden de rijken aangename landhuizen buiten de stad, waar ze hun vrije tijd doorbrachten. De Vecht vormde een goede verbinding met Amsterdam en bood een aangenaam landschap. Sommige kooplieden huurden of kochten hier een deel van een boerderij en lieten daar een 'herenkamer' inrichten. Met hun gezin brachten ze daar de zomer door.

De leerlooier en handelaar Jan Jacob Bal kocht in 1608 de Maarssense hofstede De Gouden Hoef, die niet ver van Zuilen lag. Hij verbouwde de boerderij tot buitenverblijf. Hij veranderde zijn naam in Huydecoper. Zijn zoon Johan maakte eveneens fortuin in de handel en nam zitting in het Amsterdamse stadsbestuur. Van zijn vader erfde hij de hofstede en liet daarop vanaf 1624 een prachtig landhuis bouwen met bijbehorende tuin. Hij ontdekte alras dat meer stadsgenoten hun vrije tijd aan de Vecht wilden doorbrengen. Hij kocht vele percelen land aan en liet daarop buitenplaatsen aanleggen, die hij vervolgens doorverkocht. Zijn voorbeeld werd massaal nagevolgd en al gauw waren de oevers van de Vecht van Zuilen tot Loenen bezaaid met buitenverblijven. Ook vele doopsgezinde en joodse kooplieden kochten een huis aan de Vecht.

Niet alleen de kooplieden ontdekten de voordelen van het buiten wonen. De edellieden verbouwden hun voorvaderlijke kastelen tot luxe buitenverblijf. De militaire betekenis van het kasteel was vanaf de zestiende eeuw door de opkomst van krachtig geschut teniet gedaan, maar ze hadden vaak een belangrijke betekenis als statussymbool. Er werden representatieve salons en zalen ingericht, die lichter en luchtiger werden door grote ramen. Ook paste men de tuinen aan. Vooral de parken rond de stadhouderlijke paleizen waren daarvoor inspiratiebron. Lange lanen, vijvers en fonteinen maakten deel uit van een symmetrische structuur. Heggen verdeelden de tuin in kamers en binnen die kamers stonden beelden en werden bedden en borders met bijzondere planten ingericht. Ook was het een sport om exotische vruchten in kassen te kweken.

Een voorbeeld is slot Zuylen, waar Belle van Zuylen woonde. Ze was onder de indruk geraakt van de Franse mode, die in wetenschap, bouwkunst en literatuur toonaangevend was. In de hogere kringen van de Republiek werd Frans gesproken. Isabella van Tuyll van Serooskerken, zoals Belle eigenlijk heette, schreef met internationale kopstukken in wetenschap, filosofie en politiek. De tuin van slot Zuylen kende een bijzondere slangenmuur, die door haar slingerende vorm meer warmte vasthield. Daardoor konden hier allerlei gewassen worden gekweekt.

Tot diep in de achttiende eeuw werden buitenplaatsen aangelegd. De economische neergang aan het einde van die eeuw zorgde er voor, dat vele eigenaren hun bezit verkochten. Vaak werden de huizen daarna afgebroken en de tuinen weer voor agrarisch gebruik geschikt gemaakt. Toch bleven vele huizen gespaard en zijn tot op de dag van vandaag te bewonderen.