Watersnood

Ramp treft IJsseldelta

Tijd van burgers en stoommachines

Zwolle den 7 Februarij

"De verschrikkelijke stormen en watervloed, op den 4 en 5 dezer, hebben voor de provincie Overijssel de noodlottigste gevolgen gehad. In den morgenstond van den 4den verhief zich den vloed, door eenen Noordwesten storm, op de kusten van Kampen en Genemuiden gedreven, en de storm des morgens te elf uren woedende, drong het opgestuwde water tot eene voorbeeldelooze hoogte de monden des IJssels en het Zwarte Water in. […] De dijk aan den regter-oever des IJssels liep ruim 3 palmen [decimeter] over, en de golven verhieven zich op denzelven tot eene zoodanige hoogte, dat […] deze op vier plaatsen doorbrak. De inundatie verspreidde zich in een oogenblik in de Polder van Mastenbroek, en de snelheid des inloopenden water was zoo geweldig, dat men op niets anders, dan op het redden van menschen kon bedacht zijn, terwijl het grootste gedeelte van het vee verloren ging. […] Hartbrekende zijn de berigten, die van deze ramp, in zulk eene wijde uitgestrektheid ieder oogenblik meer en meer het omkomen van menschen en van vee bevestigen."

Uit dit krantencitaat blijkt het duidelijk: een allesvernietigende watermassa overspoelde op vrijdag 4 februari 1825 de kustgebieden van Overijssel. De combinatie van noordwesterstorm en springtij had dezelfde noodlottige gevolgen als in 1953 in Zeeland. Het kolkende water veegde bomen, mensen, vee en complete boerderijen van de kaart. De dijken langs de Zuiderzee, IJssel en het Zwartewater waren als gevolg van de extreme stormvloed vanaf de Zuiderzee, op vele tientallen plaatsen doorgebroken. De boeren probeerden in allerijl het vee uit de stallen naar veiliger plekken te brengen, maar veelal tevergeefs. Men moest vanwege het snel wassende water het vege lijf zien te redden. Velen zagen familieleden voor hun ogen verdrinken. De molenaar van de Barsbeker Polder zwom 150 meter met zijn beide kinderen onder zijn arm naar zijn molen, "niettegenstaande [dat] het eene kind hem éénmaal ontglipte".

Lijken in de boom

Gedeputeerde Jan ter Pelkwijk (1769-1834) stelde een gedetailleerd verslag samen van de watersnood, die met name Overijssel had getroffen. De beschrijving staat vol met afgrijselijke taferelen. Peter Schaapman uit Zwollerkerspel bijvoorbeeld, vluchtte "met zijne vrouw en elfjarige dochter naar den zolder van zijn huis. Het huis ingestort zijnde klommen zij op het dak, en dreven, een klein uur gaans in eene regte lijn, met hetzelve voort, tot bij het huis van Willem Overkamp […]. Hier stiet het dak tegen eenen boom, waardoor het in twee stukken gebroken werd. De man bleef op het eene, de vrouw en dochter op het andere stuk; hij vlugtte in eenen boom en de vrouw en dochter in eenen anderen. Schaapman werd door Overkamp gered, door middel van een schuitje, dat deze, hetzelve met een touw vasthoudende, naar hem toe liet drijven, en waarmede hij hem naar zich toe haalde en in zijnen hooiberg deed komen. Er was geene mogelijkheid, om zijne vrouw en dochter hulp toe te brengen, weshalve dezelve beide in den boom verkleumden. Na verloop van twee etmalen werd Schaapman door eene Zwolsche schuit afgehaald, en de beide lijken, die in den boom waren blijven hangen, mede naar die stad vervoerd en aldaar begraven."

305 doden

Ruim een kwart van de provincie kwam onder water te staan, tot Staphorst, Dalfsen en Wijhe aan toe. De hulpverlening werd bemoeilijkt door de aanhoudende storm. Mensen probeerden met behulp van boten, waar mogelijk, levens te redden. Veel slachtoffers moesten tot zondag op redding wachten. Er vielen in totaal 305 doden. Ter Pelkwijk verbaasde zich over de afwachtende houding van de bevolking. Menigeen verdronk "dewijl hij in den waan was, dat het water niet hooger zoude rijzen, dan in het jaar 1776". De materiële schade was gigantisch. Complete veestapels waren verdronken, waaronder ruim 13.000 koeien en 525 paarden. 574 gebouwen waren weggespoeld; het viervoudige ernstig beschadigd. Overal in het land kwamen hulpacties op gang, om in de eerste behoefte aan voedsel, kleding en onderdak in het rampgebied te voorzien. Ook werden subsidies beschikbaar gesteld voor de reparatie van woningen en schuren, de aanschaf van landbouwgereedschap en de aankoop van vee. Het dijkherstel werd redelijk voortvarend ter hand genomen. Maar de aanleg van de Afsluitdijk, een eeuw later, zou Overijssel pas voorgoed beschermen tegen de dreiging van de zee.