"Oonze eigen sproake"

De streektalen van Overijssel

Tijd van televisie en computers

Ik bidde oew, jonge volk van noew:
Hoalt d'eigen sproake in eer'n,
Oew beste doon de-j Hollaandsch könt,
Mar… 't eigne neet verleer'n…

Deze dichtregels uit het gedicht Oonze eigen sproake van de Sallandse dichteres Johanna van Buren uit Hellendoorn (1881-1962), geschreven in 1944, zijn nog steeds actueel. Streektaal stond lange tijd niet hoog in aanzien. Het gebruik van de streektaal was door de komst van de Nederlandse eenheidsstaat in de 19de eeuw sterk ontmoedigd. Het werd kinderen op school verboden dialect te spreken. Steeds meer ouders voedden hun kinderen Nederlandstalig op.

Ontwikkeling Nedersaksisch als schrijftaal

De Overijsselse streektalen zijn varianten van het Nedersaksisch, dat in een groot deel van Noordoost-Nederland wordt gesproken, en dat eeuwenlang vooral spreektaal is geweest. In de loop van de 19de eeuw begon men in Overijssel ook in de streektaal te schrijven, met name in de Overijsselsche Almanak. Hierin verscheen in 1836 ook de eerste woordenlijst, het Woordenboekje van het Overijsselsch, van de hand van Joost Hidde Halbertsma (1789-1869). Er zouden talloze lokale en regionale woordenboeken en woordenlijsten volgen. De bekendste en omvangrijkste projecten zijn het Dialexicon Twents van Goaitsen van der Vliet (1951) en het grensoverschrijdende Woordenboek van de Overijsselse Dialecten.

Toen Johanna van Buren in 1926 haar debuut als streektaalschrijfster maakte, had zij al verschillende productieve, vooral Twentse, voorgangers gehad, onder anderen Cato Elderink (1871-1941) uit Enschede en Gerard ("meester") Vloedbeld (1884-1961) uit Almelo. In Salland volgden later onder meer schrijvers als Herman Korteling (1898-1994) en Broos Seemann (1934-1998), beide uit Deventer. In de tweede helft van de 20ste eeuw begon men zich in schrijversgroepen te organiseren en zette men tijdschriften op. Tegenwoordig bestaat er ook in het noordwesten van de provincie een vrij levendige streektaalliteratuur. Bekende namen zijn daar Jannie Bakker-Rietman (1953) en Klaas Würsten (1930). Als hoogtepunt in de traditie van het schrijven in de streektaal kan worden beschouwd de Biebel in de Twentse Sproake van Anne van der Meiden en anderen uit 2009.

Strijd voor erkenning

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een beweging op gang voor erkenning van het belang en de rijkdom van de Nedersaksische dialecten. Het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, tot stand gekomen in 1953, versterkte deze roep via wetenschappelijke onderzoek naar de streektalen. Vooral de uit Vroomshoop afkomstige Hendrik Entjes (1919-2006), hoogleraar Nedersaksisch van 1974 tot 1982, wist de streektaalliefhebbers te inspireren. Ook instituten als de Stichting IJsselacademie, TwentseWelle en de overkoepelende Streektaalorganisatie in het Nedersaksisch Taalgebied (SONT) hebben veel activiteiten ontplooid ter bevordering van het gebruik van de streektaal in Overijssel. De streektaal kreeg een steeds prominentere plek in de media, kerk, popmuziek en podiumkunsten. In 1996 werd het Nedersaksisch door de Nederlandse overheid als streektaal erkend. Pogingen om het Nedersaksisch de hoogste status te geven conform het Europese Handvest voor regionale talen of talen van minderheden zijn vooralsnog op niets uitgelopen. Het laat onverlet dat een meerderheid van de bevolking in Overijssel het Nedersaksisch beheerst en veelvuldig gebruikt. Met andere woorden: het eigene hebben de Overijsselaren nog niet verleerd, al is de provincie door verschillende oorzaken meertalig geworden:

De niejn hebt t ok hier knap lastig had,
meer t geet a better: Eanske hef ruumte zat
veur leu vanof n heeln weerldkloot,
dee heanig-an in t stadsplat boskopn doot.

Uit: Willem Wilmink, Heftan tattat (Enschede 1992).