Het lage land

Wonen en werken in het veen

Tijd van ontdekkers en hervormers

Moeras

Als je naar buiten kijkt, kun je het je haast niet meer voorstellen. Maar duizend jaar geleden zag jouw omgeving er heel anders uit. Het was een onbewoonbaar drassig veengebied. Mensen woonden alleen op de hoger gelegen delen bij Vollenhove en Steenwijk.

Bewoonbaar maken

Om de rest van het land bewoonbaar en geschikt voor landbouw te maken, besloten de mensen sloten in het moerassige gebied te graven. Via de sloten kon het water weglopen. De veengrond was niet alleen erg vruchtbaar. Als je brokken veen liet drogen, was het ook goede brandstof. De boeren gebruikten de brokken, die ze turf noemden, om op te koken en de kachel mee te stoken.

Rijk!

Eerst groeven de mensen de turf alleen af voor eigen gebruik. Vanaf 1550 kwam er veel meer vraag naar turf. "Hier kunnen we rijk mee worden!", dacht een aantal mannen, zoals graaf Aremberg. Zij huurden mensen in om turf te graven en verkochten die vervolgens voor veel geld. Ze groeven zo diep naar turf dat van het land alleen water overbleef.

Vervoer

Om de turf goed per boot te kunnen vervoeren, lieten ze vaarten graven. De belangrijkste was de Arembergergracht tussen het Zwartewater en Friesland. Deze gracht werd in 1568 in opdracht van graaf Aremberg gegraven. In 1632 werd het Steenwijkerdiep tussen Steenwijk en Blokzijl gegraven. Door de nieuwe vaarten werden de veengebieden in Overijssel, Drenthe en Friesland met elkaar verbonden. De belangrijkste havens voor de turfschepen waren Blokzijl en Zwartsluis. Hier werden de turven op grote schepen geladen, die ze over de Zuiderzee naar Holland brachten.

Wonen

De arbeiders die het veen afgroeven, gingen langs de vaarten wonen. Zo woonden ze vlakbij hun werk. Als het veen opraakte, braken ze hun huisje af, en zetten het een eind verder weer neer. Zo ontstonden waterstreekdorpen, zoals Giethoorn, Dwarsgracht, Nederland en Wetering. Je herkent deze dorpjes aan de vele sloten en hoge bruggen.

Werk

Sommige boeren verkochten de bovenste laag van hun land aan de veenbazen om als turf af te graven. Als dat gebeurd was, bleven de ze achter met kleine stukjes land met grote gaten vol water. Daar konden niet veel koeien meer lopen en er groeide te weinig gras om te hooien. Daarom moesten de bewoners op een andere manier geld proberen te verdienen. Dat deden ze door te vissen, rietsnijden en mattenvlechten. Sommige mannen verdienden de kost als kooiker met een eendenkooi. De kooiker probeerde met behulp van tamme eenden wilde eenden naar zijn kooi te lukken. De gevangen wilde eenden werden verkocht.