De gasfabriek

Energievoorziening

Tijd van wereldoorlogen

De eerste vaste bewoners van Dalfsen hadden alleen een houtvuurtje in hun van boomstammen en takken opgetrokken woningen annex veestallen. Op dit vuur bereidden ze hun eten. Bovendien gaf het wat licht en konden zij zich eraan warmen. Rond het begin van de jaartelling is men naast hout ook turf als brandstof gaan gebruiken. De Romeinen verwonderden zich erover dat de Franken, de Germaanse stam die hier aan de Vecht woonde, zich verwarmden door aarde (bedoeld werd turf) te verbranden. In de Middeleeuwen begonnen de monniken in de kloosters als eersten vetten als energiebron te gebruiken. Zij maakten er kaarsen van die met hun spaarzame vlammetjes de duisternis moesten verdrijven. In de 18de eeuw ging men er schoorvoetend toe over om naast kaarsen ook olielampjes te gebruiken. Kolen waren al langer bekend als brandstof. Na 1850 werd het de universele brandstof voor de stoommachines van de industrialisatie en werd de winning steeds grootschaliger. Om de huizen te verwarmen werden er kachels ontworpen die op kolen konden branden, waardoor de open haarden uit de huizen verdwenen. Er kwamen ook kolenfornuizen waarop je eten kon koken en water verwarmden. Hierdoor nam het gebruik van turf langzaam af. Turf werd alleen nog gebruikt om de kachel aan te maken.

Gasfabriek

In 1908 gaf de gemeente Dalfsen toestemming aan de architect H. Versloot uit Zeist om aan de Zwolseweg (nu Ruitenborghstraat) een gasfabriekje te bouwen en een gasleidingnet aan te leggen. Het fabriekje werd gebouwd door aannemer H. Maats uit Dalfsen. Het was geen gewone gasfabriek, waarbij er gas uit steenkolen werd gewonnen en een voorraad gas bewaard werd in een grote gashouder die op het terrein stond. Het was de eerste Benoid gascentrale in Nederland. Deze fabriek maakte een mengsel van lucht en gas uit benzine. Dit gasmengsel was goed brandbaar, maar kon niet ontploffen. Er werd geen gas op voorraad gemaakt. De productie werd afgestemd op het verbruik, zodat al het geproduceerde gas direct in het leidingnet werd gepompt. Het gas werd voornamelijk gebruikt voor verlichtingsdoeleinden. Koken op gas of verwarming met gas werd nog nauwelijks gedaan. De kerken en enkele particulieren lieten zich aansluiten. De 22 straatlantaarns in het dorp die op petroleum brandden, werden vervangen door gaslampen. Dat gaf een aanmerkelijk beter licht dan de olielampen. De gemeentelijke lantaarnopsteker, die dagelijks de petroleum van elke lantaarn bijvulde en de lamp aanstak, was niet meer nodig. De straatverlichting werd 's avonds om half elf door de nachtwaker uitgedaan. Er waren te weinig klanten, zodat de gasfabriek in 1917 gesloten werd. Het was te duur om 22 straatlantaarns en ongeveer 180 huizen van gas te voorzien. Noodgedwongen moest men in 1917 tot in 1918, mede ook door de schaarste als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, terugvallen op de olielamp.

Elektriciteitscentrale

Om niet langer in het donker te zitten besloot de gemeenteraad op 20 augustus 1918 op het Brugplein (nu Van Bruggenplein) een eigen elektriciteitscentrale te plaatsen en een elektriciteitsnetwerk in het dorp aan te leggen. Geschat werd dat er 250 aansluitpunten nodig waren om kostendekkend te kunnen werken. Er werd actie gevoerd om voldoende aansluitingen te krijgen. De kosten van één lamp waren 10 cent per dag. Op 20 december 1918 werd het eerste deel van het netwerk met 75 lampen opgeleverd. De elektriciteitscentrale heeft dienst gedaan tot 1923. Vanaf dat jaar werd de stroom geleverd door de IJsselcentrale in Zwolle. Die breidde na de Tweede Wereldoorlog het netwerk in hoog tempo uit. In 1956 werd Oudleusen op het elektriciteitsnet aangesloten.

Verwarming en koken

Het stoken van kolen was bewerkelijk. Kachels moesten op tijd bijgevuld worden en de verbrande kolen (de as) moest opgeruimd worden. Omstreeks 1950 werd butagas, bekend van de blauwe metalen flessen, geïntroduceerd als brandstof om te koken. Omdat hier niet de nadelen van kolen aan verbonden waren, gingen heel veel mensen over op butagas. Voor het verwarmen van hun huis ging men over op stookolie voor de oliekachel. Dit was echter van korte duur, want in de jaren zeventig van de 20ste eeuw kwam het aardgas uit Slochteren Dalfsen binnen. Door de uitvinding van de kunststofbuizen was het rendabel om ook de buitengebieden van aardgas te voorzien. Omdat kolen duurder werden dan gas nam vrijwel iedereen een gasaansluiting. Aardgas en elektriciteit zijn nu de belangrijkste energiebronnen voor zowel de huishoudens als de bedrijven.